Hoofdstuk 19, tekst 2: Trajanus in Dacia
Aan de overkant van de rivier de Danuvius woonden de Daciërs, die al gedurende heel wat jaren Romeinse gebieden waren binnengevallen en al heel wat akkers hadden geplunderd. De Romeinen besloten tegen dit barbaarse volk, dat het rijk schaadde, oorlog te voeren. Daarom bereidde keizer Trajanus, wie het ook beviel om goudmijnen te verwerven, een oorlog voor en hij ging met veel legioenen naar het Dacische gebied.
Al in de eerste oorlog werden de barbaren gedwongen zich over te geven. Want de Daciërs, hoewel zij zich dapper verzetten, konden de vijanden niet afweren en zeer velen werden gedood. Maar spoedig begonnen de Daciërs, aan wie de Romeinen een grote nederlaag hadden toegebracht, de overwinnaar en zijn gezag te minachten. Na vier jaar daagden zij de Romeinen uit tot een nieuwe oorlog.
In de tweede oorlog besloot Trajanus de stad Sarmizegetusam, die de hoofdstad was van het Dacische volk, te veroveren. Wederom was het duidelijk dat de overwinning voor de Romeinen helemaal niet ver weg was en de Daciërs begonnen over hun welzijn te wanhopen. Uit de leiders van de Daciërs gingen sommigen al naar Trajanus en vroegen om vrede. Anderen, die zich niet aan de vijand wilden overgeven, gingen toen zelfs verder zich te verzetten. Deze aanvoerders, mannen van zeer grote dapperheid, verwoestten zelf hun zeer mooie stad met vuur. Vervolgens dronken ze uit bekers, die zij gevuld hadden met vergif en op deze manier doodden zij zichzelf.
Tenslotte werd Decebalus, de aanvoerder van alle Daciërs, die met zijn troepen naar de bergen probeerde te vluchten, door de Romeinse ruiters omsingeld. De Dacische soldaten, die de Romeinen gevangen hadden genomen, werden naar het legerkamp geleid. De Romeinen konden Decebolus zelf niet pakken; hij had zichzelf gedood. Zijn hoofd werd afgehakt en werd het legerkamp binnengebracht, waar het door de Romeinen werd getoond. Toen pas werden alle Daciërs tot vrede gebracht. Zo voegde Trajanus de nieuwe provincie Dacië toe aan het Romeinse Rijk.