Hoofdstuk 6, vertaling 3: Daedalus en Icarus
Vader en de tweeling kijken rond in het nieuwe gebouw.
Plotseling zien ze twee vogels tussen de zuilen.
''Kijk", roept Lucius uit, "Daedalus en Icarus.
" Vader lacht en zegt: ''De vogels vliegen, omdat ze kunnen vliegen.
Daedalus en Icarus probeerden te vliegen, maar tevergeefs.'' '
'Waarom probeerden ze te vliegen?'' vraagt Marcus.
Vader antwoordt: "Daedalus had een enorm gebouw gebouwd.
Hij verlangde om van het eiland weg te gaan.
Koning Minos verbood dat echter.
Al dikwijls hadden Daedalus en zijn zoon Icarus geprobeerd om over zee weg te gaan. Altijd hield de koning het schip tegen.
Tenslotte riep Daedalus uit: ''Over zee kunnen we niet weg gaan.
We moeten dus door de lucht vliegen, net zoals vogels. Ik moet vleugels maken.
'' De volgende dag al had hij veel veren, draad en was bijeen gebracht.
Toen heeft hij de veren stevig samengebonden.
De was en de draad hielden de veren bijeen.
Eindelijk waren de vleugels klaar. De vleugels waren lang en mooi.
Kijk! De vleugels droegen Daedalus en Icarus al door de lucht.
Daedalus vloog voor zijn zoon uit. De jongen bleef eerst dichtbij vader, zoals vader had gevraagd.
De vlucht beviel Icarus echter zeer.
Spoedig is de jongen omhoog, naar de zon gevlogen.
O jee, de warme zon heeft de was zacht gemaakt.
De was hield de veren niet meer bijeen.
De vleugels droegen de jongen niet meer.
De bezorgde Daedalus zocht zijn zoon.
''Icarus'', riep hij. ''Icarus, waar ben je?'' De zoon was dood.
De ongelukkige vader heeft zijn zoon begraven.
Hij gaf zich zelf de schuld: hij had de jongen aangezet tot het vliegen.''