Hoofdstuk 13, vertalng 2: Op de akkers
Plinius en Flavus zitten onder een schaduwrijke boom in de tuin. Op een lage tafel staan wijn, water en bekers. De mannen mengen de wijn met water. Daarna heffen ze de bekers op en drinken. De wijn is sterk, zegt Flavus. Zulke wijn bevalt mij het meest. De tweeling komt aanrennen. Onmiddellijk roept Marcus uit, Wat is het landgoed enorm groot Plinius. Hoewel we gedurende enige uren gewandeld hebben , hebben we niet alles kunnen zien. Als u zo’n landgoed bezit, bent u zonder twijfel een rijke man! Vader lacht. Wat hebben jullie gezien, jongens? Vraagt hij. Lucius antwoordt; de vilicus heeft ons de akkers en alle gebouwen van het landhuis laten zien. Op de akkers hebben wij verscheidene boeren ontmoet. Met één van de boeren hebben wij een kort gesprek gevoerd. Hij heeft van u een kleine akker gehuurd Plinius; zo zei hij. 'Zo is dat', zei Plinius. Ik heb verscheidene delen van het landgoed verhuurd aan arme boeren. Ken je de naam van de boer? Lucius zegt: De boer noemde zich Norbanus. Het was een aardige man. Hij liet op een vriendelijk manier aan ons zijn akker en armoedige huisje zien. Hij prees u zeer, want u, zoals hij zei, bent een zeer goede beschermheer. U zorgde altijd erg goed voor arme boeren. Hij heeft ons een voorbeeld verteld. Een paar jaar geleden had Norbanus een slechte oogst, hoewel hij zijn land met grote zorg bebouwd had. En toen zei u, Plinius; Norbanus je bent een goede boer, zoals ik goed weet. Je hebt mij altijd de pacht betaald. Nu heeft tegenslag je onder druk gezet. Als je mij de helft van de pacht overhandigt, ben ik tevreden. Dit was een grote weldaad, Plinius. Plinius zegt: Het boerenbedrijf is een harde zaak. De arme boeren bebouwen hun akkers met enorme inspanning, maar de opbrengst is klein. Daarom is het nodig om hulp te bieden bij tegenslag.