Hoofdstuk 11, oef. 2
1. Artes (Servi) omnes valde delectant.
De kunsten van de slaaf bevallen iedereen zeer.
2. Turba (puerorum et puellarum) carmina cenebat.
de menigte van jongens en meisjes zong liedjes.
3. Officia (matronae Romanae) multa sunt.
De plichten van de Romeinse dames zijn veel. (De Romeinse dames hebben vele plichten)
4. (Senatoris) donum ingentem aspeximus.
wij hebben het enorme huis van de senator bekeken.
5. Magnae (hospitum) multitudini ancillae cenam araverunt.
Vele slaven maakten het eten voor de gasten klaar.
6. Muri (aedificii) valde alti sunt.
De muren van het gebouw zijn zeer hoog.
7. (Carminis) initium omnes cognoverunt.
Allen kennen het begin van de liederen.
8. Quis (mercatorum) tibi vinum vendidit?
wie vande koopmannen heeft aan jou wijn verkocht?
9. Nonne verba (nuntiorum) audivisti?
Heb je de woorden van de nieuwsberichten niet gehoord?
10. vosne oraculum (dei) intellexistis?
Hebben jullie het orakel van de god begrepen?