Tekst 12.2: Op het spoor van de dief
5juli. Het is het tiende uur. Ik haast me te schrijven wat er vandaag gebeurt is. Na het middageten roept de meesteres Herman en mij bij zich, want Lollia Plautina, haar vriendin en haar echtgenoot, Decimus Claudius Brutus, komen vandaag bij haar (op bezoek). Wanneer zij vrienden ontvangt, moeten Herman en ik bij haar staan en haar bevelen afwachten. De meesteres vertelt haar vrienden onmiddelijk wat er gebeurt is. Ze gaan naar de eetkamer. Daar toont ze hen de uitgezaagde bodem en zegt: "Wat denken jullie vrienden? Wie heeft ooit zo'n misdaad gezien? Met welk gereedschap kan dat dan toch gebeurd zijn? Niemand schijnt het te weten." Maar Decimus Claudius zegt: "Misschien weet ik het, Caecilia, en kan ik het voor je tekenen. Geef me a.u.b.een schrijfplankje en een stift. Daarom beveelt de meesteres Herman een schrijfplankje en een stift te brengen voor Decimus. Deze tekent dan met grote zorg in de was een gebogen zaagje, aan de ene kant scherp, aan de andere kant getand, en zegt: "Met een dergelijk werktuig moet de bodem uitgezaagd zijn. Het is gereedschap van tuiniers. Met de scherpe kant snoeien ze twijgen, met de zaag zagen ze takken af. Welnu, in een winkel vlakbij het Circus Maximus heb ik lange tijd zo'n zaagje te koop gezien, maar nu zie ik het daar niet meer. Als de bodem van jouw kist toevallig uitgezaagd is met dat zaagje, volstaat het de koper te zoeken. Want ofwel is hij zelf schuldig aan de diefstal, ofwel is hij minstens medeplichtig aan de diefstal." De meesteres, opgewonden door deze woorden, dankt hem hartelijk en zegt: "Zoals jullie wel begrijpen, wil ik me onmiddelijk daarheen haasten. Als jullie willen, wacht dan hier mijn terugkeer af, ofwel, als jullie dat liever willen, kom met mij mee." Nu zijn ze vertrokken. Wat zullen ze in de winkel ontdekken?