Georgica, Lentelied
Lente is de tijd van 't groenend bos, de bloei der hoven, bij lente werkt de grond en vraagt klemkrachtig zaalsel. Dan daalt niet vruchtbare regens alvermogend Aether, de Vader, in de schoot der zalige Aarde en alles wat groeit ontvangt het leven uit die machtige paring; dan zingt het onbetreden bos van luide vogels; dan weet ook 't vee zijn tijd en zoekt het Venus weder. Het milde land wil dragen en bij de zoele zephyr ontsluit zich 't veld; in alles gist hetjonge groeisap en in de nieuwe zon durft zich de kiemplant veilig te wagen, en de wingerd vreest geen zuiderstormen of regen, langs de lucht gejaagd uit 't machtig noorden: zijn knoppen breken uit, hij vouwt elk blaadje open. Niet anders scheen het licht over de enge wereld op de eerste dag, en zó was het seizoen bestendig, droom ik mij -; het was lente, - lente vierde al het geschapene, de oostenwind hield in zijn vorstige adem, toen de eerste dieren 't licht indronken, en de mensen, der aarde kroost, opkwamen uit de stugge bodem, het bos vol dieren stormde, 't hemelruim vol sterren. Nooit had dit pril geheel de grocipijn kunnen dragen, als tussen warmte en kou niet zulk een rust kwam heersen, niet 's hemels mildheid veilig de aarde hield omvangen.