Les 37, oefening 46
1. Zo meester, zo slaaf.
2. Jij bent dwaas, want jij vertrouwt iedereen voor wie hij zoveel bewondering heeft.
3. Loon naar werken.
4. Nog nooit waren er zoveel ziektes in deze stad als in deze winter.
5. Het zal wel niet makkelijk zijn om zulke brede schepen en zo'n grote menigte mensen één haven binnen te leiden.
6. Hoeveel bewondering zij voor een dergelijk man ook hebben, zelf zullen zij wel als slecht worden beschouwd.
7. De mooiste kleden en de grootste bezittingen zijn niet zoveel waard als een trouwe vriend.
8. Vertel alles wat je hebt gehoord.
9. Hoe moeilijker de strijd, des te schitterender de overwinning.
10. Het is voor mij onmogelijk te strijden tegen zo'n man.
11. Niemand van ons had zoveel geld als Croesus.
12. De Spartanen vernamen niet hoeveel vijanden er waren, maar waar zij waren.
13. Hoe groot is de macht van de koning?
14. Welke van de beide wegen leidt naar de oefenschool? Alle twee, maar de ene weg is korter.
15. Elke dag brengt verdriet en vreugde voort.
16. Zoals de heersers zijn, zo zullen ook de staatsregelingen wel zijn.
17. Agesilaos ging aan een voet mank.
18. Het is een groot voordeel, als je steeds over betrouwbare vrienden beschikt.