Les 36, oefening 44
1. Jullie denken iets te zijn, maar jullie zijn niets waard.
2. Het is gemakkelijk te gehoorzamen als iemand iets prettigs opdraagt.
3. Er woonde eens een koning in Athene die Kodros heette.
4 Wie bewonderden de Atheners meer dan Perikles ?
5. Datgene wat voor mij en jullie zeer gemakkelijk is, zal voor anderen wel vaak heel moeilijk zijn.
6. Degenen die met bewondering naar uw vele bezittingen kijken, houd die vooral
in de gaten.
7. Er is geen enkel huwelijk waarover Hera zich niet bekommert.
8. Kuros was veel waard voor wie een vriend was, maar een zeer
onaangename vijand voor wie een vijand was.
9. Hoe meer macht iemand heeft, des te gemakkelijker vervalt hij in overmoed.
10. Raden jullie ons eens iets goeds en nuttigs aan.
11. Zeg me, wie de beroemdste dichters waren.
12. Wie van de twee bewonderen jullie meer, Perikles of Sokrates ?
13. Wat jullie mij hebben aangeraden, is zeer goed.
14. Door precies dezelfde herders die jullie hielpen, vonden ook wij de weg door de bergen.
15. Beveel de ziener bevelen te zeggen welke mening hij heeft.
16. Wie bent u en waar komt u vandaan? Wie ik ben en waar ik vandaan kom, ik zou het niet kunnen zeggen.
17. Wat je ons aanraadt is weliswaar aangenaam, maar onmogelijk.
18. Op welke van de twee eilanden hebben de mariniers van de vijanden hun legerkamp opgezet.
19. Plato heeft gezegd: "Wie zijn lichaam verzorgt, verzorgt zijn bezit, niet zichzelf; maar wie zich bekommert om zijn geld, verzorgt noch zichzelf, noch zijn bezit."
20. Er is niemand onder de stervelingen werkelijk vrij: de sterveling is namelijk slaaf van zijn geld of van het lot.