Les 8, oefening 15
1. Wanneer waren jullie in het huis van de beroemde dichter?
2. Laten wij veel eten, want de tocht is lang.
3. Jullie vluchtten, maar wij bleven.
4. Vroeger was jouw broer soldaat, nu zeeman.
5. Wij maakten samen met de betrouwbare slaven de paarden los.
6. Waarom beval jij mij in Sparta te blijven?
7. Wij bewonderen de meisjes, want zij zingen goed.
8. Gisteren bewonderde jij onze zussen, nu vertrouw jij hen niet meer.
9. NOEMT ons geen vrienden, want wij zijn jullie vrienden niet meer.
10. IK/Zij ging(en) samen met de vrienden van de weg af naar de akkers.
11. Waarom leid jij de dappere soldaten niet naar het land van de vreemden?
12. Laten wij de jonge mannen doe ophouden met het wilde gevecht.
13. Waarom liet jij de trouwe slaven niet ophouden met het onmogelijke werk?
14. De zeelieden verhinderden de jongemannen samen met ons de schepen op te gaan.
15. De kapitein overtuigt de matrozen niet op de schepen te blijven, ze vluchten naar de huizen in de velden.