Les 6, oefening 11
1. De nederlaag is voor de burgers het einde van de vrijheid.
2. De Perzen vluchten, en de Atheners zijn blij met de overwinning en offeren aan de goden.
3. Helena is de koningin van Sparta
4. De dichters zijn leerlingen van de Muzen: en de Muzen bezorgen hen roem.
5. Nu zijn de Atheners niet meer de meesters van de zee.
6. De soldaten moeten de VRIJHEID van de burgers beschermen: en de burgers moeten hen vertrouwen.
7. Dikwijls sterven de zeemannen op zee.
8. Waarom verlaat jouw zus het land?
9. Laten wij de werken van de dichters bewonderen.
10. In gevaren hebben wij niet altijd vrienden.
11. De Atheners zenden soldaten opdat zij ons beschermen.
12. De burgers blijven, maar hun dienaren vluchten.
13. Laten wij de jongelingen niet verhinderen in het huis te blijven.
14. De nederlaag van de Perzen is de oorzaak (reden) van de roem van de Atheners.
15. Hij beveelt ons te vluchten en verhindert ('t) jullie.