Tekst 2.11
Jehu kwam dus als overwinnaar de stad in. Maar koningin Jezabel, die gehoord had van de rebellie van Jehu en van de dood van haar zoon, schikte haar kapsel en maakte zich op. En toen Jehu over het marktplein van de stad voor het koninklijk paleis voorbijreed, keek ze door het raam naar beneden en riep ze: "Hoe maak je het Zimri? Hoe gaat het met de moordenaar van de koning en van zijn meester?" Jehu echter, keek omhoog naar het venster en riep: "Wie is hier met mij?" Er keken namelijk uit de vensters ook enkele dienaren van de koningin naar buiten. Tegen hen riep Jehu: "Als jullie aan mijn kant staan, gooi haar dan naar beneden! "En ze smeten haar naar beneden, zodat haar bloed spatte op de muren en tegen de paarden die haar vertrappelden. `s Avonds echter vierde Jehu met een feestmaal zijn overwinning. En na de maaltijd droeg hij de dienaren op: "Ga die vervloekte vrouw halen en begraaf haar, want ze is toch de dochter van een koning." Maar van haar lichaam werd al niets meer teruggevonden tenzij de schedel en de handen en de voeten. Toen hem dit meegedeeld werd, zei Jehu: "dat is precies wat de Heer heeft voorspeld door de mond van zijn profeet Elia: Op het marktplein van de stad Jizreƫl zal koningin Jezabel door de honden verslonden worden, niemand zal haar begraven en er zal niet kunnen gezegd worden: hier ligt Jezabel."