Tekst 6.2.5: Het consulaat van Julius en Caesar
Aangesteld als aedil in het derde jaar, won hij meer en meer de gezindheid van het volk voor zich door prachtige spelen en geschenken. Daarna is hij praetor geworden en nadat hij deze taak had volbracht is hij naar een verder gelegen deel van Spanje gezonden om als propraetor over die provincie te regeren. 42 jaar oud, werd hij consul, het hoogste gezag van de staat.
Hij had als collega Marcus Calpurnius Bibulus, met wie hij als aedil was geweest. Maar Caesar had er toen voor gezorgd dat alles wat beiden aan het volk gaven op hun eigen kosten, door hem alleen gegeven scheen te worden. Die zaak was de kiem voor de toekomstige tweedracht.
En zo diende Caesar, bij het begin van zijn ambt, een wetsvoorstel in dat de akkers van Campanus verdeeld werden over het volk. Toen de senaat weertand bood aan die wet (want de adel en de rijken hadden geleidelijk aan die akkers voor zichzelf bezet) en toen Caesar die zaak voor het volk had gebracht, kwam Bibulus naar het forum om zich te verzetten tegen het indienen van een wet.
Maar op gezag van Caesar is er zo'n grote opstand tegen hem ontstaan dat zijn roedebundels gebroken werden en zo zelf van het forum werd verdreven. Daarna is hij gedwongen om thuis te blijven en zich verwijderd te houden van het senaatsgebouw gedurende de rest van het jaar. Daarom bestuurde Caesar als enige alles in staat naar zijn oordeel.
Daardoor zeiden bepaalde mensen met gevoel voor humor dat die dingen die dat jaar gebeurd waren niet, zoals gewoonlijk, onder het consulaat van Caesar en Bibulus waren gebeurd, maar onder het consulaat van Julius en Caesar, terwijl ze, in plaats van twee, één consul noemden met zijn naam en bijnaam.
Na het einde van zijn consulaat, bemerkte hij dat het volk Gallia Cisalpina en Illyrie als provincie aan hem gaf, waarbij nog Gallia Transalpina werd toegevoegd, op vraag van hemzelf. Want hij overwoog toen al die beroemde Gallische oorlog, waardoor hij twee zeer noodzakelijke zaken verwierf voor zich, enorm veel rijkdom een onoverwinnelijk leger, om de Romeinse staat aan zich te onderwerpen.