IV, 3: Gebed van een wanhopig meisje.
Categorie: Auteur > Sulpicia
Help me, genees de ziekte van een tenger meisje, help me, Apollo, fier op uw lange lokken. Geloof me, haast je, weldra zal het je niet spijten uw genezende handen op een mooi meisje te hebben gelegd. Verhinder dat de magerheid mijn bleke leden bevangt en dat een lelijke kleur mijn blanke huid bevlekt : zorg dat een stroom met snelvliedend water al het kwaad en al de droefheid, die we vrezen, zeewaarts sleurt. Kom , Apollo, en breng met u al de dranken en al de magieformules die zieke lichamen kunnen genezen.
Kwel mijn jongen niet langer, die bevreesd is voor het lot van zijn meisje en die voor het heil van zijn geliefde nauwelijks te tellen geloften aan de goden aflegt.
Soms legt hij de geloften af, en soms spreekt hij verbitterde woorden tot de onsterfelijke goden.
Leg je vrees af, Cerinthus, Apollo schaadt de minnenden niet.
Blijf alleen van me houden : je meisje wordt wel weer beter.
Je hoeft niet te wenen : als ze eens wat onvriendelijk is tegen je, zullen je tranen beter zijn besteed.
Maar voor het ogenblik hoort ze je helemaal toe : oprecht denkt ze slechts aan jou : tevergeefs omringt haar een lichtgelovige menigte. Apollo, kom ter hulp, grote lof zal u worden toegekend, omdat je door één lichaam te redden aan twee mensen het leven hebt teruggeschonken.
Weldra zult u gevierd en verheugd zijn, wanneer wij beiden, opgewekt, op uw heilig altaar als om strijd onze geloften zullen komen inlossen.
Dan zal de vrome godenfamilie u gelukkig noemen, en iedereen zal u uw genezende kracht benijden.