34, Sokrates over kennis
Meno, een zekere Thessaliër uit Thessalië, die naar Athne was gekomen voor diplomatieke doeleinden, trof Socrates en begon met hem een gesprek te voeren over de deugd. Toen Socrates terwijl hij niet ophield met vragen en Meno die ondervraagd werd in het nauw werd gedreven. Tenslotte wilde meno zich niet meer beschikbaar stellen voor een ondervraging. Toen informeerde Socrates naar de oorzaak. Meno antwoordde aan hem ongeveer op deze manier: Meno:’Ik hoorde, Socrates, dat jij de ander altijd betoverd en dat je ervoor zorgt dat jij hen zult vullen met radeloosheid. Zo nu betover je ook mij, om te veroorzaken dat ik me geen raad weet: want jij lijkt me gelijk te zijn aan een sidderrog. Want ook die raakt degene die in de buurt komt aan en doet hem verstijven en bovendien veroorzaakt hij dat hij verlamd raakt. Want werkelijk ben ik ook verlamd wat mijn geest en mond betreft, terwijl ik me ervoor inspan dat ik aan jou antwoord en niet zal stoppen met het gesprek, dat kan ik toch niet. Socrates: Zul je niet stoppen met zeuren, Meno! Want ik vind mij zelf niet lijken op een sidderrog. Want een sidderrog is zelf niet verlamd, hoewel deze veroorzaakt dat anderen verlamd zijn. Ik zelf weet geen raad en ik veroorzaak zo dat anderen zich geen raad weten. Maar nu ben ik niet in staat te spreken over de deugd, net zoals jij. Toch span ik me ervoor in dat ik en jij zullen bekijken en de aard van de deugd zullen zoeken. Meno: op welke manier, Socrates, zul je deze zoeken en hoe zul je deze herkennen? Want je weet je geen raad. Socrates: Ik begrijp waarom je dit zegt. Jij wilt mij natuurlijk overtuigen dat het niet mogelijk is voor de mens te zoeken wat hij niet weet. Want hij weet niet, wat hij zal zoeken. Maar deze theorie is niet waar, Meno. Ik zal proberen aan jou mijn mening duidelijk te maken. Want ik hoorde eens een dergelijk verhaal: de ziel van de mens is onsterfelijk en ook nadat zij veel geboorten heeft doorstaan, die leerde ooit dingen van hier en de dingen van de onderwereld. Zodoende de ziel zich kan herinneren wat die eerder heeft geleerd. Maar het water van de rivier Lethe, dat de ziel dronk in de onderwereld, belemmerd haar bij de herinnering. Toch kunnen dapperheid en veel oefening de ziel brengen naar de herinnering van deze dingen die ze eerder leerde. Dit zal ik aan jou aantonen, Meno, en zo zul je zien dat het nodig is deze theorie te geloven dat sommigen over kennis spreken, namelijk dat mensen afgehouden zullen worden van kennis.