Hoofdstuk 31, tekst C
Categorie: Boek > Roma > Boek 2
Pompeius ging aan boord met weinigen van zijn mensen, nadat hij zijn vrouw
Cornelia omarmt had. Toen zij al voeren ontstond er een plotselinge stilte, die
Pompeius zeer schokte. Hij zei, nadat hij zich gekeerd had, om zijn angst te
verbergen: “ Hebben wij niet samen gedient? Ik ken jou toch zeker”.
5Septimius knikte zonder een antwoord te geven. Er viel weer een stilte totdat
ze het strand hadden bereikt. Zodra Pompeius de hand van de vrijgelatene pakte,
op dat zij het schip zouden verlaten, doorboorde Septimius hem door zijn rug met
een zwaard terwijl Cornelia en de hare ver weg op zee stonden toe te kijken.
Toen Pompeius had begrepen dat er voor hem geen enkele mogelijkheid was om de
dood te ontvluchten, bedekte hij zijn gezicht met de toga.
10Nadat hij veel slagen dapper had gevoerd viel hij dood neer in het zand. Het
hoofd werd van het lichaam afgerukt, en zijn lichaam werd naakt van de boot in
de zee gegooid.
Niet veel later kwam Caesar in Egypte aan en had hij vernomen, dat dit
huiveringwekkends was gebeurd. Toen een dienaar het hoofd en de zegelring van
Pompeius bracht, werd Caesar verrukt met zeer veel walging, zodat hij zich
afwendde. Nadat hij de zegelring van Pompeius had aangenomen wordt gezegd dat hij vele tranen had vergoten.
15 Daarna beval hij de moordenaars te martelen en te doden.