Hoofdstuk 31, tekst A (versie 1)
Categorie: Boek > Roma > Boek 2
Alles moest één moment door Caesar gedaan worden: Het vaandel dat een teken was
dat er door de soldaten naar de wapens gerend moest worden moest tevoorschijn
gehaald worden; De soldaten moesten teruggeroepen worden van het werk; Zij die
een weinig verder naar
buiten waren gegaan om materiaal te zoeken voor de wal, moesten ontboden worden;
De slaglinie moest opgesteld worden.
De soldaten moesten aangespoord worden. Het teken om de strijd te beginnen moest
met de trompet gegeven worden.
Maar de naderende vijanden verhinderden echter, dat alles in de juiste volgorde
gedaan werd.
Daarom spoorde Caesar zijn soldaten in een niet lange redevoering aan, om geen
tijd te verliezen om de strijd te beginnen.
Bovendien wisten veel soldaten die getraind waren door vorige gevechten goed wat
er door hen tijdens het gevecht gedaan moest worden.
De geestdrift van de vijanden was zo bereid om te vechten dat niet alleen de
tijd ontbroken heeft om de onderscheidingstekens om te doen maar ook om de
helmen op te doen.
Toen het teken was gegeven begonnen de soldaten snel het gevecht.
Caesar zelf was bij het gevecht aanwezig, waar hij zag dat de zijnen in het nauw
gebracht werden.
Hoewel de Romeinse soldaten slecht voorbereid waren om te vechten, hebben zij,
toch in een lang en bloedig gevecht, onder leiding van Caesar de vijanden
overwonnen.
Hij heeft medelijden gebruikt jegens de overwonnenen: hij verbood dat zij gedood
werden. Hij heeft slechts bevolen, dat zij zich in de toekomst zouden onthouden
van onrecht.