Hoofdstuk 25, tekst A (versie 1)
Categorie: Boek > Roma > Boek 2
Het was de gewoonte bij de Falerii om de kinderen van de voornaamsten toe te vertrouwen aan de zorg van een meester. Deze meester, die bij vrede had ingesteld om de jongens uit de stad naar buiten te leiden, opdat zij konden spelen, had deze gewoont in tijd van oorlog niet onderbroken. Op zekere dag deed hij een misdadige daad: hij voerde de kinderen van de poort weg en leidde hen tussen de Romeinse wachtposten door naar de veldheerstent, naar Camillus. Daar zei hij dat hij Falerii in de handen van de Romeinen
overhandigd had, omdat hij de kinderen van de voornaamsten aan de macht van
Camillus had overgeleverd. Camillus antwoordde, zodra hij deze woorden hoorde:
"Jij, die zelf misdadig bent, bent naar noch een misdadig volk, noch een misdadig aanvoerder gekomen! Er bestaan regels zowel voor vrede als voor oorlog. Wij Romeinen hebben geleerd om zowel rechtvaardig als dapper oorlog te voeren. Wij gebruiken geen wapens tegen jongens, maar tegen gewapenden. Ik zal met moed, niet door een misdaad Falerii overwinnen!" Toen beval hij de soldaten de meester uit te kleden en zijn handen op zijn rug vast te binden. Vervolgens overhandigde hij hem aan de jongens, opdat zij hem naar Falerii terugvoerden en hij gaf hen takken, waarmee ze de verrader konden afrossen.
Nadat de kinderen na hun terugkeer in de senaat hadden verteld, wat er was gebeurd, wilden de Falisci liever onder het Romeins gezag dan volgens hun eigen wetten leven. De betrouwbaarheid van de Romeinen en de rechtvaardigheid van de aanvoerder werden op het forum en in de curia gevierd. Met instemming van allen werden gezanten naar Camillus gestuurd, die om vrede moesten vragen.