Hoofdstuk 9, tekst B
Categorie: Boek > Roma > Boek 1
Kijk plotseling verschijnt de vorm van mijn moeder voor m'n ogen. Door de nacht glanst zij met een helder licht. Ze pakt mij met haar rechterhand en houdt me in bedwang. Met haar rozerode mond begint ze te spreken: (lett.: ze begint met haar rozenmond) "Zoon, welk een zo groot verdriet wekt jouw onbedwingbare woede op? Waarom ga je zo tekeer? Waarom zorg je niet voor je vader Anchises, je echtgenote Creusa en je zoon Ascanius? De Grieken zoeken hen al. De gehate Helena en de vrouwengek Paris hebben geen schuld:(lett.: zijn zonder schuld) De onbarmhartigheid van de goden richt de stad Troje te gronde. Ik zal het je laten zien. Kijk (om je heen)! Hier doet Neptunus met zijn drietand de muren van de stad hevig schokken en haalt Troje van zijn fundamenten omver. Daar houdt Iuno de poorten bezet en roept ze de Grieken van de schepen af. De woeste Minerva zit al boven op de burcht. De vader van de goden zelf schenkt moed aan de geesten van de Grieken! Vlucht, zoon, en hou op met vechten!

OPDRACHTEN:

2 Te spreken.
3 Helena.
4 Anchises, Creusa en Ascanius.
5 Dat Troje door de onbarmhartigheid van de goden ondergaan.
7 Verder vechten heeft geen zin meer.
8 a Dat hij zijn woede niet op Helena afreageerd (r. 4/5) en dat hij zich om zijn familie bekommerd
b De Grieken vallen je familie al aan (r. 7): Helena en Paria hebben geen schuld (r. 8), maar
c De goden hebben schuld aan de ondergang van Troje.