Hoofdstuk 42, vertaling
Er was gemompel en lawaai in het bos: alle dieren haastten zich naar 1 plaats. Want wat is er? Rijnaard was door Iodocus de raaf beschuldigd van diefstal. Onder een eik was de koningstroon geplaatst. Daar zat de leeuw, de koning van alle dieren, die gewoonlijk dergelijke bijeenkomsten voor te zitten. Voor de leeuw stonden de raaf en de vos, de kaas lag in het midden. De overige dieren vormden een kring om hen heen. De vogels, die in grote getallen aan kwamen vliegen, waren op de takken van de eik gaan zitten. Ook nieuwsgierige wormen staken hun hoofden boven de grond uit. Toen allen aanwezig waren, zei Leo, terwijl hij met zijn poot stilte eisend: "tweevoeters en viervoeters, Iodocus zei dat Renardus altijd zich bezighoudt met misdadige dingen en dat er onlangs door dat dier een kaas van hem is weggenomen. Jij, Renardus, antwoord aan ons, ben jij een dief of niet?" Toen zei de beklaagde: "O koning, die zwarte tweevoeter is belachelijk, hij heeft me de kaas zelf gegeven". "Wat een enorm leugen" riep de raaf uit. Hij heeft mij met een list bedrogen. Daarna stond de rechter toe dat de twee tegenstanders hun zaak pleitten. Zo vaak als de raaf sprak, lachten alle viervoeters hevig, telkens echter als de vos zich verdedigde, werd er uit de boom geschreeuw van de vogels gehoord. Eindelijk zei de koning: "zwijgt allen! Ik besluit de zaak te beƫindigen". Toen nam hij zijn zwaard en spleet de kaas in twee delen, het ene stuk gaf hij aan de raaf, het andere stuk aan de vos.