Hoofdstuk 4, vertaling
(Grootvader, Marcus, Cornelia zijn in de tuin) Grootvader, Marcus en Cornelia zijn in de tuin. Grootvader: hebben jullie goed geslapen, Marcus en Cornelia? Cornelia: ik heb niet goed geslapen, want ik heb over de slang gedroomd. Grootvader: heb je over een slang gedroomd? Marcus: gisteren waren wij in de tuin en daar zag Cornelia een slang die haar bang maakte Cornelia: wij wandelden beiden in de tuin; plotseling zag ik een slang. Ik riep: "Marcus, Marcus!" Een slang in het gras maakt me bang. Marcus: ik zag de slang niet, maar Cornelia heeft het beest aangewezen. Cornelia: toen zag Marcus de slang ook en meteen riepen wij vader in de tuin, want het beest maakte ons zeer bang. (terwijl Marcus en Cornelia vertellen, komt vader de tuin in) Vader: wat vertellen jullie, Marcus en Cornelia? Cornelia: over de slang vertellen we, vader. Vader: over de slang die je hebt gezien, toen jullie in de tuin waren? Cornelia: ja. Grootvader: (naar vader) waar was jij op dat moment, toen Marcus en Cornelia in de tuin waren en de slang zagen? Vader: ik was in het landhuis. Plotseling hoorde ik geschreeuw uit de tuin: "vader! vader" riepen Marcus en Cornelia. Dus ik kwam snel de tuin in, maar de slang zagen wij niet meer. Grootvader: waar was dat dier toen? Vader: misschien was hij niet meer in de tuin. Grootvader en heb je alter het dier niet meer gezien? Marcus: Wij hebben niet meer gezien