Hoofdstuk 30, vertaling
Na het horen van de woorden van Faustulus ging Romulus op weg naar het landgoed van Numitor. Die oude man had intussen vernomen dat Remmus een tweelingbroer had: daarom, de leeftijd van de jongemannen overdenkend, begon hij al te geloven dat zijn kleinzoon in de gevangenis opgesloten was. De komst van Romulus maakte de hele zaak duidelijk. Eerst kon de oude man zijn tranen van vreugde niet bedwingen; nadat hij zich herstelde/hersteld had, haalde hij Remus uit de gevangenis en begon zo te spreken: "Remus, toen de rovers, met wie jullie hadden gevochten, jou naar mij toebrachten, hebben ze ons zonder het te willen veel geholpen. Romulus, jouw broer, heeft zojuist bevestigd, wat ik al was begonnen te begrijpen. Want ik had gehoord dat jij de een van de tweelingbroers was; op dat moment, jullie leeftijd overdenkend en de allerminst slaafse woorden, die jij tevoren had gezegd, beschouwde ik het al als zeker dat ik jullie opa was. Nu is de hele zaak duidelijk". En Romulus (zei): "Inderdaad! Jouw opa, o Remus, zie je voor ogen. Door noodzaak gedwongen onthulde Faustulus, wat wij voor deze dag nooit gehoord hadden: dat wij zonen van Rea, de dochter van Numitor waren". Daarna vertelde hij alles, wat hij van Faustulus had gehoord. Op dat moment (zei) Remus: "Niet zonder de hulp van de goden zijn deze dingen gebeurd. Nu echter is een andere daad nodig: vooruit, broer, meteen zullen we onze grootvader naar het koningsschap terugvoeren, en onze moeder bevrijden, erop vertrouwend dat al deze dingen gebeurd zijn vanuit de wil van de goden; door dezelfde goden zullen we weer geholpen worden. Bovendien hebben we dappere vrienden, die ons zullen helpen, en opa zal andere bondgenoten kunnen verschaffen. De rechtvaardige zaak zal zegevieren!" Vervolgens had Numitor zonder aanwezigen een lang gesprek met zijn kleinzoon. Weldra haast Romulus zich stiekem met de herders naar het paleis van Amulius, en vanaf het huis van Numitor nadert Remus met een andere groep (van) jongemannen. Tegelijkertijd doen ze een aanval op de koning en doden hem, daarna breken ze de gevangenis open en bevrijden hun moeder. Zij kon vanwege haar tranen niets zeggen dan: "Mijn zonen!" Numitor had intussen de soldaten van Alba Longa te wapen geroepen. Zij waren meteen op de burcht samengekomen en wachtten daar bevelen af. Nadat Numitor Romulus en Remus na het plegen van de moord in de verte heeft zien naderen, roept hij de soldaten bij zich en maakt het onrecht van zijn broer jegens hemzelf, de afkomst van zijn kleinzonen en hun opvoeding, tenslotte de moord op de tiran duidelijk. Terwijl dit gebeurde, komen de jongmannen de burcht binnen en groeten Numitor met deze woorden: "Gegroet Numitor, koning van Alba Longa, gegroet!". Meteen heeft de hele menigte geroepen: "Gegroet koning, gegroet!" Op zo' n manier heeft het recht door middel van Romulus en Remus getriomfeerd.