Hoofdstuk 3, vertaling
Marcus en Cornelia hebben een broer, die in Rome woont. Rome is niet ver weg en dikwijls komt broer Aulus uit Rome naar het landhuis en hij heeft de gewoonte (dan) een poosje bij vader en moeder te blijven. Marcus en Cornelia houden veel van Aulus, en niet minder houdt Aulus van zijn broer en zus. Terwijl vader en moeder met grootvader in het landhuis zitten, horen ze plotseling geschreeuw uit de tuin. "Wie schreeuwt daar?" vraagt opa. "Marcus en Cornelia schreeuwen" antwoordt moeder. Opnieuw is er geschreeuw: "Aulus , we zien Aulus!" Meteen komt moeder uit het landhuis de tuin in en vraagt: "waar hebben jullie Aulus gezien, Marcus en Cornelia?" Marcus antwoordt: "hij is niet ver weg; hij komt de tuin binnen". Dan ziet moeder Aulus ook en roept uit: "hallo, Aulus!". Aulus groet moeder, zus en broer en gaat met moeder en de jongen en het meisje het huis binnen waar vader en grootvader hem groeten. Daarna zitten ze allen tot in de nacht in het landhuis, waar Aulus over Ceasar en Pompeius vertelt. Het is al nacht. Grootvader, vader, moeder, Aulus, Marcus, Cornelia, allen slapen. Marcus droomt over Ceasar, Cornelia over de slang.