Hoofdstuk 24, vertaling
Zeker hebben jullie allen dat heilige verhaal gehoord over de koning van Egypte, die zijn slaven beval alle zonen van de Hebeërs te doden. De ouders van Mozes echter verborgen hun zoon drie maanden. Toen ze hem niet meer konden verbergen, legde de vader de jongen in een mandje en plaatste het bij de oever van de rivier de Nijl, vertrouwend dat zijn zoon door de hulp van God in veiligheid was. Door hevige angst gekweld stond de zus van Mozes verweg, de afloop afwachtend. Maar kijk de dochtefvan de Fafao en haar slavJnnen daalden af naar de rivier en zagen het mandje op de oever. Q.e prinses stuurde een uit haar slavinnen en beval haar het mandje aan te dragen. Dáarin een klein huilend jongetje zjende zei ze: "Deze is van de kinderen van de Hebeërs". Op dat moment rende de zus van Mozes ernaar toe en zie: Wil je dat ik een Hebreeuwse vrouw fOep, die deze jongen zaJ J(.unnen voeden?", De dochter van de Farao antwoordde: "Ik wil". Dan rent het meisje blij van hart naar haar moeder en bericht dat haar broer gered is: "Kom met me mee", zei ze, "en voeddje jongen; jk zal jouw loon geven". Zich verheugend over de afloop droeg de moeder de jongen naar huis, God prijzend met deze woorden: "Grote God, wij prijzen je, omdat jij jouw volk beschermd hebt",