Hoofdstuk 16, vertaling
Alba Longa was een grote stad in het oude Italie. Eens regeerde daar een koning genaamd Silvius, omdat hij toevallig in de bossen geboren was; die stad was immers tussen grote bossen gelegen. Al die koningen na die Silvius die in de stad regeerden hadden de bijnaam Silvius, zoals Aeneas Silvius, Latinus Silvius, Romulus Silvius. Na enkele Silvii regeerde in dat land Proca Silvius, die 2 zonen had, Numitor en Amulius. Numitor was een goede en vriendelijke man, Amulius echter was gierig en gemeen. Proca was een erg machtige koning en zijn rijkdommen waren groot: hij had niet alleen goud en zilver, maar hij bezat ook vele landgoederen en landhuizen, waar vele slaven de gewoonte hadden hard te werken; en zijn stallen waren vol. Met zijn zonen woonde hij in een mooi huis, omringd door mooie tuinen. Op zekere dag riep Proca zijn zonen en zei deze woorden: “Mijn dood is al dichtbij, zonen. Jij, Numitor, wil jij na mijn dood mijn koningschap hebben, of mijn rijkdommen?” Dan zegt Amulius plotseling: “Ik wil je rijkdommen hebben.” Numitor echter antwoordde met deze woorden: “Als Amulius de rijkdommen wilt, wil ik het koningschap.” De koning sprak daarna, zijn handpalmen uitstrekkend naar de hemel, 1 woord: “Okee” Algauw eindigde Proca’s leven. Echter niet Numitor, die nu koning was, had inderdaad de macht, maar Amulius, die de rijkdommen bezat. Want zonder rijkdommen is macht niet veel waard, zoals dan bleek: na korte tijd verjoeg Amulius zijn broer uit het paleis en was zelf koning. Hij vermeerde misdaad met andere misdaad: Numitor had 1 zoon en 1 dochter; Amulius doodde de 1, de ander dwong hij Vestaalse Maagd te zijn. En toen was de valse koning -naar hij meende- veilig. Bovendien beschermde vele soldaten hem. Numitor echter leefde op zijn landgoed met enkele slaven. De ongelukkige man leidde een ongelukkig leven: zijn zoon was dood en zijn dochter zag hij nooit meer; zijn vrienden durfden hen niet te helpen, want allen waren bang voor koning Amulius. Zo droeg de ongelukkige man een zwaar verdriet. Spreekwoorden Gelukkig zijn bezitters. Voor wie velen bang zijn, die moet voor velen bang zijn.