Hoofdstuk 12, vertaling
Quintus vertelt:
Gisteren keerde vader uit de senaat naar het landhuis terug. Naast het huis zag hij een Romeinse soldaat die hem groette en zei: “ik ben een Romeinse soldaat van het leger dat voor de stad ligt. Ik ben erg moe en ik wil graag water drinken.” Toen ging vader met de soldaat het landhuis in. De soldaat maakte Æmilia, mijn zus die nog erg klein is, bang: het meisje verborg zich achter haar moeder. Maar ik ging meteen naar hem toe en bekeek zijn aanvalswapens en verdedigingswapens. Een zware helm, die zijn hoofd bedekte, het pantser dat hij over het tunica had, een zware schild, dat hij met zijn linkerarm vasthield, een lange speer, die hij met zijn rechterhand droeg, het scherpe zwaard dat in de schede zat. Toen zei ik: “ik wil het zwaard in mijn hand houden.” Daarna haalde de soldaat het zwaard uit de schede die hem bedekte, en hij zei: “hier heb je het zwaard; maar pas op, jongen, want het is zwaar en scherp.” Plotseling riep Æmilia: “Moeder! Moeder! Quintus maakt me bang met het zwaard.” En snel vluchtte het meisje onder de tafel. Intussen dronk de soldaat water en vertelde over het gevecht. Hij zei: “de vijand was dapper en het gevecht was gevaarlijk en verschrikkelijk, maar wij behaalde de schitterende overwinning. Toen de soldaat wegging naar het leger, riepen wij: “dag soldaat, dag.” Æmilia echter sliep al onder de tafel; misschien droomde ze over de soldaat. Spreekwoord Wij allen kunnen niet alles. Jongens zijn jongens, jongens doen kinderachtige dingen.