Vertaling 1, 19: 1-16
Ik vrees thans het sombere schimmenrijk niet meer, mijn Cynthia, en ik deins niet achteruit voor het lot, dat men ondergaan moet op de brandstapel, laatste fase van het menselijk bestaan ; maar dat om een of andere reden mijn graf je liefde zou moeten missen, dat is mijn vrees, die erger is dan de dood zelf. Venus' zoon heeft zich te vast in mijn ogen gehecht opdat mijn as niet zou doordrongen zijn van de liefde die ze niet kan vergeten.
Wat ik ginds ook zal zijn, ik zal steeds jouw schim worden genoemd : een grote liefde weet de grens van het doodslot te overschrijden. Dat de troep beroemde schoonheden,die onder de Grieken na Troje's val als buit werden verdeeld, mij ginds maar omgeven : van geen enkele zal voor mij de schoonheid bevalliger zijn dan de jouwe, Cynthia - dat de rechtvaardige aarde het je vergeve. En ook al zal het lot van een langdurige ouderdom je van mij weghouden, dan nog zal ik je dode lichaam, dat ik zo lief heb gehad, bewenen.
Moge jij tijdens je leven dezelfde gevoelens kunnen koesteren jegens mijn as, dan zou de dood voor mij nergens bitter zijn.