Boek 7, epistula 27G: Plinius groet zijn vriend Sura
Categorie: Auteur > Plinius
Vrije tijd geeft mij de gelegenheid (iets) te leren en jou iets duidelijk te maken. Daarom zou ik graag willen weten, of jij denkt dat spoken bestaan en een eigen gestalte en een of andere goddelijke macht hebben, of dat ze zielloos en leeg zijn en slechts op grond van onze angst gestalte krijgen. Ik denk dat spoken bestaan op grond van datgene dat ik hoorde dat in athene gebeurd is.
Er was in Athene een ruim en groot huis, maar dat was berucht en ongezond. In de stilte van de nacht werd het geluid van ijzer en, als je scherper luisterde, het gerammel van boeien gehoord, eerst verder weg, later dichterbij. Spoedig verscheen het spook, een oude man aangetast door magerte en vervuiling, met een lange baard en ruig haar; aan zijn benen droeg hij voetboeien, aan zijn handen kettingen en hij schudde (ermee). Daarna werden door de bewoners ellendige en vreselijke nachten doorwaakt; ziekte en, omdat de vrees toenam, dood volgde op het wakker zijn. Want ook overdag was de herinnering aan het spook aanwezig en een langere angst leidde tot een grotere angst. Het huis was vervloekt en in zijn geheel achtergelaten voor het monster.Toch werd het te koop aangeboden, om te zien of iemand, die niet op de hoogte was het wilde kopen of huren.
De filosoof Athenodorus kwam naar Athene en las het bord. Nadat hij de prijs hoorde, heeft hij inlichtingen ingewonnen, omdat de lage prijs verdacht was. Nadat alles over het huis gehoord was, besloot hij niettemin, maar sterker nog des te meer te huren. Zodra het avond begon te worden, gaf hij opdracht dat een bed voor hem werd opgemaakt in het voorste gedeelte van het huis, en vroeg om een schrijfplankje, een pen en een lampje; allen stuurde hij naar het meer naar binnen gelegen gedeelte van het huis, zelf richtte hij zijn geest, zijn ogen en zijn handen op het schrijven, om te voorkomen dat zijn nietsdoende geest voor hem ongegronde angsten verzon. In het begin was er, zoals overal, de stilte van de nacht. Daarna werd gerammeld met ijzer, boeien werden bewogen; hij sloeg zijn ogen niet op en legde zijn pen niet neer, maar versterkte zijn geest. Toen nam het lawaai toe, het kwam dichterbij, het werd al bij de drempel, het werd al binnen de drempel gehoord. Athenodorus keek om, hij zag en herkende het spook waarover aan hem verteld was. Dat bleef staan en wenkte met zijn vinger zoals iemand die roept. Deze daarentegen gaf met zijn hand aan om even te wachten en richtte zich weer op zijn pen en schrijftafeltje. Hij rammelde de kettingen boven het hoofd van de schrijvende. Hij keek weer om en zonder te aarzelen pakte hij het lapje op en volgde. Hij ging met langzame stappen, als het ware zwaar door de boeien; nadat hij de binnenplaats van het huis had betreden, verliet hij zijn metgezel, terwijl hij verdween. Deze legde, nadat hij in de steek was gelaten, geplukt gras en bladeren als een teken op de plek. De volgende dag gaf hij opdracht dat die plek uitgegraven werd. Botten gewikkeld in kettingen werden gevonden, die op staatskosten werden begraven, nadat ze verzameld waren. Het huis had daarna geen spok meer, omdat het spook volgens de geschriften begraven was.
Later had het huis geen last meer van de dode omdat hij met het vereiste ritueel ter aarde besteld was. En dit althans geloof ik omdat anderen het bevestigen, en het volgende kan ik aan anderen bevestigen.
Ik heb een vrijgelatene, geen ongeletterd man.
Zijn jongere broer sliep met hem in hetzelfde bed. Hij had de indruk dat hij iemand opmerkte, die op het bed kwam zitten en die een scheermes bij zijn hoofd bracht en zich helemaal bovenaan de haren afknipte.
Toen het dag werd, bleek hij zelf helemaal bovenaan geknipt en zijn haren op de grond te liggen.
Korte tijd later deed een ander gelijkaardig verhaal mij geloof hechten aan het voorgaande. Een slaaf sliep in het slavenverblijf, samen met nog anderen. Twee mannen in witte tunieken kwamen door het raam (zo vertelde hij) en ze schoren hem in zijn slaap en ze keerden terug, langs waar ze gekomen waren.
Ook hij bleek 's morgens geknipt en zijn haren bleken in het rond te liggen. Er is niets opmerkenswaardigs gevolgd, tenzij dat ik niet ben aangeklaagd, ik die toch aangeklaagd geweest zou zijn, als Domitianus, onder wie dit gebeurd is, langer geleefd had.
Want in zijn brievenkistjes werd een schriftelijke aanklacht gevonden over mij, ingediend door Mettius Carus. Uit dit voorval kan men gissen dat het afknippen van de haren van de mijnen een teken geweest is van het afgewende gevaar dat dreigde, omdat het de gewoonte is voor de beklaagde de haren te laten groeien.

Ik vraag je nu om je kennis in te schakelen. De zaak is immers waard dat jij haar lang en uitgebreid overdenkt. Het zal je toegestaan zijn om naar beide kanten te redeneren, zoals je gewend bent, redeneer echter sterker vanuit de ene. Stuur mij niet onzeker weg, ik die jou geraadpleegd heb om op te houden te twijfelen