Boek 6, epistula 16G: Plinius groet zijn vriend Tacitus
Je vraagt me de dood van mijn oom voor jou te beschrijven, opdat je dat nog meer waarheidsgetrouw aan het nageslacht kan overleveren. Ik ben je dankbaar, want ik besef dat aan zijn dood, als ze door jou verheerlijkt wordt, onsterfelijke roem verzekerd is. Want hoewel hij door de verwoesting van zeer mooie landstreken, zoals hele bevolkingsgroepen, zoals steden, omgekomen is in een gedenkwaardig voorval, als het ware om eeuwig te leven, hoewel hij zelf zeer veel onvergankelijke werken geschreven heeft, toch zal de eeuwigheid van jouw geschriften veel toevoegen aan zijn onsterfelijkheid. Alleszins meen ik dat het gelukzaligen zijn aan wie het door een geschenk van de goden gegeven is dingen te doen die het beschrijven waard zijn of dingen te schrijven die het lezen waard zijn, maar ik meen dat zij aan wie elk van beide gegeven is, de gelukzaligsten zijn. In het aantal van deze gelukzaligsten zal mijn oom door zijn en jouw boeken zijn. Des te liever neem ik het op mij, eis ik zelfs met aandrang, dat wat jij mij opdraagt.
Hij was in Misene, waar hij in eigen persoon het bevel voerde over de vloot. Op 24 augustus, omstreeks het zevende uur, maakte mijn moeder hem attent dat een wolk met ongewone grootte en vreemd van uitzicht, verscheen. Hij had liggend geluncht en hij was aan het studeren. Hij vroeg zijn sandalen en klom naar de plaats vanwaar het schouwspel het beste te zien was. Een wolk (het was van ver onzeker voor de toeschouwers uit welke berg ze opsteeg, later kwam men te weten dat ze uit de Vesuvius kwam), waarvan de gelijkenis en vorm niet beter zou worden uitgedrukt door een andere boom dan door een pijnboom, steeg op. Want ze steeg als het ware met een zeer hoge stam in de hoogte en daarna verspreidde ze zich in een soort van takken. Nu eens was ze helderwit, dan weer vuil en gevlekt, naarmate ze as of aarde opnam.
Het leek hem als man van de wetenschap belangrijk en de moeite waard om het van dichtbij te bestuderen. Hij liet een zeiljacht klaarmaken en gaf me de kans mee te gaan, als ik wilde. Ik antwoordde dat ik liever wilde studeren. Hij ging het huis uit. Opeens krijgt hij een brief van Rectina van Tascius. Ze was doodsbang door het gevaar (want haar villa lag aan de voet van de Vesuvius en er was geen enkele vluchtweg tenzij met de boot). Ze smeekte hem haar uit die hachelijke situatie te redden. Hij veranderde zijn plan en wat hij uit weetgierigheid aangevat had, voltooide hij uit grootmoedigheid. Hij leidde vierriemers in zee en ging zelf aan boord. Niet alleen om Rectina, maar om velen (want de paradijselijke kust was dicht bevolkt) hulp te bieden. Hij haastte zich in de richting vanwaar de anderen wegvluchtten. Hij hield koers en hij stevende recht op het gevaar af. Hij was zo bevrijd van angst dat hij alle bewegingen en vormen zoals hij ze waarnam met zijn eigen ogen, dicteerde en liet noteren. Er viel al as op de schepen, hoe dichter ze naderden, des te warmer en dichter. Er vielen al puimstenen en stenen, zwartgeblakerd en gebarsten door het vuur.
Hij aarzelde even of hij terug zou keren. Maar weldra zei hij tegen de stuurman die hem aanmaande dat te doen "Het geluk is voor de durvers. Zet koers naar Pomponianus." Deze was in Stabiae, dat gescheiden werd van Misene door de baai in het midden. (Want de zee dringt in de lichtjes gebogen en gekromde kusten.) Hoewel het gevaar nog niet naderde, maar omdat het toch al zichtbaar was, en, omdat het toenam, vlakbij was, had hij daar zijn bagage in schepen geladen, vastbesloten te vluchten, als de tegenwind was gaan liggen. Toen mijn oom op die zeer gunstige wind naar daar gevaren was, omhelsde hij zijn paniekerige vriend, troostte hem en sprak hem moed in. Hij liet zich naar de badkamer begeleiden om zijn angst wat te verlichten door zijn zekerheid. Nadat hij zich had gewassen, ging hij aan tafel liggen en soupeerde hij: ofwel was hij vrolijk, ofwel, wat even sterk is, deed hij of hij vrolijk was. Ondertussen flakkerden op verschillende plaatsen uit de Vesuvius zeer brede vlammen en hoge branden uit de Vesuvius, waarvan de gloed en helderheid nog verlevendigd werden door de donkere nacht. Maar hij bleef als middel tegen de angst herhaaldelijk zeggen dat het slechts vuren waren, in paniek achtergelaten door de landlieden en verlaten villa's die in brand stonden. Toen ging hij rusten en hij sliep echt. Want zijn ademhaling, die bij hem door zijn zwaarlijvigheid vrij zwaar en luidruchtig was, werd door hen die zich ophielden voor de drempel gehoord. Maar de open ruimte waardoor je het tuinpaviljoen moest bereiken had zich als zo, helemaal met as en daarmee vermengde puimstenen gevuld, opgehoogd, dat hem de uitgang geweigerd zou worden als hij nog langer in de slaapkamer zou blijven. Wakker geworden ging hij naar buiten en voegde zich terug bij Pomponianus en de anderen die wakker waren gebleven. Ze pleegden gemeenschappelijk overleg of ze in de gebouwen moesten blijven staan of in de open lucht moesten gaan rondlopen. Want de huizen wiebelden door de herhaaldelijke zware schokken ze leken zich, alsof ze van hun grondvesten waren getild, nu eens naar hier, dan weer naar daar te bewegen of terug te komen. Onder de blote hemel anderzijds vreesden ze voor vallende puimstenen, hoewel deze licht en poreus waren. Na vergelijking van de risico's kozen ze dat dan maar. Bij hem overwon het ene argument het andere, bij de anderen overwon de ene vrees de andere. Ze legden hoofdkussens op het hoofd en bonden die vast met linten, dat was hun bescherming tegen vallende voorwerpen. Elders was het al dag, maar daar was het nog nacht, zwarter en dichter dan andere nachten, een nacht die nochtans draaglijker werd gemaakt door fakkels en allerlei verschillende lichtjes. Ze besloten naar de kust te gaan om van heel nabij te onderzoeken of de zee iets toestond die tot dan toe woest en ongunstig bleef. Daar ging mijn oom liggen op een neergeworpen laken en vroeg eenmaal en daarna nog eens om koud water en dronk het op. Daarna joegen de vlammen en de voorboden van de vlammen, de stank van zwavel, de anderen op de vlucht en deden hem opstaan. Steunend op twee slaafjes stond hij recht en viel onmiddellijk terug neer; naar ik vermoed omdat door de dikte van de walm zijn adem geblokkeerd was en zijn luchtpijp, die bij hem van nature uit zwak en nauw en vaak ontstoken was, dichtgeknepen werd. Toen het terug licht werd (dit was de derde dag die hij het laatst gezien had) vond men zijn gaaf en ongeschonden lijk, bedekt zoals hij gekleed was. Zijn lichaamshouding leek meer op iemand die rustte dan op een dode. Intussen waren ik en mijn moeder in Misene... Maar dat heeft niets met het verhaal te maken en jij wilde over niets anders iets te weten komen dan over zijn dood. Dus zal ik er maar een eind aan maken. Ik zal nog ��n ding toevoegen; ik heb namelijk niets anders beschreven dan hetgeen waar ik zelf bij ben geweest en wat ik dadelijk erna, als men zich de gebeurtenissen het best herinnert, heb vernomen. Kies jij er maar uit wat je verkiest. Want het is tenslotte anders een brief te schrijven dan een geschiedeniswerk. Het is anders voor een vriend te schrijven dan voor iedereen. Het beste.