Deel 3: Echo & Narcissus
Categorie: Boek > Perystilium
Toen ze Narcissus had zien zwerven langs afgelegen landerijen en verliefd was geworden, volgde ze heimelijk zijn voetsporen. En hoe meer ze hem volgde, des te warmer ze werd doordat ze haar vlam naderde. Het was niet anders dan wanneer levenskrachtig zwavel, gestreken rond de toppen van fakkels, vlammen die in de buurt gebracht worden naar zich toetrekt. Oh, hoe vaak heeft zij hem willen benaderen met lieflijke woorden en tedere smeekbeden tot hem richten. Maar de natuur stribbelde tegen en liet niet toe dat zij begon. Maar wat ze wel toeliet, daarvoor stond ze paraat, nl. het afwachten van klanken om daarop haar eigen woorden te weerkaatsen. Toevallig was de jongen nu afgedwaald van zijn trouwe groep kameraden en hij had gezegd: "Is daar iemand?" en Echo had geantwoord: "Iemand." Hij stond verbaasd en terwijl hij scherp uitkeek naar alle kanten, riep hij met luide stem: "Kom!". En zij riep de roepende. Hij keek om en omdat er opnieuw niemand kwam opdagen, zei hij: "Waarom vlucht je me?" En hij kreeg evenveel woorden terug als hij had gesproken. Hij bleef volhouden en misleid door de zich verdubbelende stem, zei hij: "Laten we bijeenkomen!" en Echo, die geen enkele klank ooit liever verlangde te beantwoorden, weerkaatste: "Bijeenkomen". Ze juichte haar eigen woorden toe, stapte uit het struikgewas en begaf zich op weg om haar armen rond de hals te slaan waar ze op gehoopt had. Hij echter rende weg en in zijn vlucht zei hij: "Omhels me niet, ik sterf nog liever dan van jou te zijn!" Zij weerkaatste niets tenzij: "Van jou te zijn!" Afgewezen verborg ze zich in het bos en beschaamd bedekte ze haar gelaat met loof. Voortaan leefde ze in eenzame grotten. Maar toch bleef de liefde steken en ze groeide zelfs onder de pijn van de afwijzing. Nooit aflatend liefdesverdriet verzwakte haar ellendig lichaam, haar huid verschrompelde ineen van magerte en alle levenssappen verdampten; enkel de stem en de beenderen bleven over: de stem bleef hetzelfde, maar de beenderen, zo zegt men, namen de vorm van een steen aan. Zo komt het dat ze zich schuil houdt in de bossen en op geen enkele berg wordt gezien, maar door iedereen wordt gehoord. De stem is het enige dat leeft in haar.
Maar hoewel ze nog boos was en veel verdriet kreeg bij de herinnering, toch herhaalde ze, toen ze hem zag, met echoënde woorden "Ach", telkens de ongelukkige jongen "Ach" uitgeroepen had. En telkens hij met zin handen op zijn bovenarmen had gekopt, gaf ook zij hetzelfde geluid van geklop weer. Dit waren de laatste woorden van de jongen die onophoudelijk in het water staarde: "Ach, tevergeefs beminde jongen" en de plaats weerkaatste evenveel woorden. Toen hij "Vaarwel" had gezegd, zei ook Echo "Vaarwel". Hij liet zijn vermoeide hoofd zakken in het groene gras, de dood sloot de ogen die de schoonheid van de geliefde bewonderden. Nadat hij in de onderwereld was opgenomen, bleef hij ook in het water van de Styx staren. Zijn zusters, de waternimfen, rouwden luid en legden hun afgesneden haren af voor hun broer. Ook de bosnimfen maakten luid rouwmisbaar en Echo naam hun rouwklacht over. Reeds maakten ze de brandstapel klaar, maar het lichaam was nergens. In plaats daarvan vonden ze een goudgele bloem, omgeven door een krans van witte bladeren.