Hoofdstuk 7 Euripides Medea 1B: Medea voelt zich verlaten
Maar genoeg hierover, want voor u en mij geldt niet hetzelfde; voor u is er deze stad hier, en het huis van uw vader, en levensvreugde, en omgang met vrienden. Maar ik, eenzaam en zonder stad zijnde wordt vernederd door mijn man, buitgemaakt uit een barbaars land. Terwijl ik niet een moeder, niet een broer, niet een verwant heb om naartoe te vluchten vanuit dit ongeluk. Slechts dit zal ik van u willen verkrijgen, als door mij een uitleg en middel uitgevonden zal zijn om mijn echtgenoot te laten boeten voor deze ellende, [en degene die zijn dochter aan hem heeft gegeven en haar die met hem getrouwd is.]
Want een vrouw is in alle andere opzichten vol vrees en laf in afweerkracht om naar een zwaard om te kijken. Maar wanneer zij onrechtvaardig behandelt is in haar huwelijk is geen andere geest bloeddorstiger.
Koor: Ik zal dit doen, want terecht zul je je echtgenoot laten boeten, Medea. En ik verbaas me er niet over dat jij treurt om je lot. En ik zie ook Kreon, de heerser van dit land aankomen, bode van nieuwe besluiten.