Hoofdstuk 5 Odysseia 5C: Het geheim van het bed
Maar de huishoudster Eurynome waste de fiere Odysseus in zijn eigen huis en zalfde hem met olie. En om hem heen legde zij een mooi bovenkleed en onderkleed. Maar van zijn hoofd omlaag goot Athena veel schoonheid en (zij maakte hem) groter om te zien en steviger; en vanaf zijn hoofd
liet ze kroezige haren haren golven, lijkend op de bloem van de hyacint. En zoals wanneer een kundig man goud en zilver giet, (aan) wie Hefaistos en Pallas Athena leerden/onderwezen allerlei vaardigheid - en hij maakt mooie werkstukken - zó goot zij hem schoonheid over zijn hoofd en schouders. Hij stapte uit de badkuip, in gestalte gelijkend op de onsterfelijken. Hij ging weer zitten op de stoel, waarvan hij was opgestaan, tegenover zijn echtgenote en hij sprak tot haar het woord:
'Onbegrijpelijke (vrouw), jou meer dan andere zwakke vrouwen gaven de bewoners van het Olympisch paleis een gevoelloos hart. Geen andere vrouw zou zo halsstarrig afstand houden van haar man, die na veel leed doorstaan te hebben in het twintigste jaar in zijn vaderland bij haar terugkeert/komt; Maar kom, moedertje, spreid me mijn bed, opdat ik ook zelf ga slapen; want werkelijk, voor haar is/zij heeft een ijzeren hart in haar lijf.' Tot hem sprak op haar beurt de zeer verstandige Penelope: 'Rare man, ik ben helemaal niet trots, noch ben ik onverschillig en ik ben niet zeer verbaasd; maar ik weet heel goed, hoe jij was toen je van Ithaka ging op je schip met lange roeiriemen. Maar kom, spreid voor hem het stevige bed, Eurykleia, buiten de goedgebouwde slaapkamer, die hijzelf gemaakt heeft; nadat jullie daar voor hem het stevige bed hebben eergezet, moeten jullie er beddengoed opleggen, vachten en dekens en glanzende kussens.' Zo nu sprak zij, haar man op de proef stellend; maar Odysseus sprak boos tot zijn echtgenote, die altijd zorgzaam was, toe: 'Vrouw, wel zeer pijnlijk sprak jij dit woord. Wie heeft mijn bed op een andere plaats gezet? Dat zou lastig zijn, zelfs voor een zeer bekwaam man - tenzij een god zelf na gekomen te zijn dat gemakkelijk, als hij dat wil, op een andere plaats zou zetten. Maar van de mannen zou geen levende sterveling, zelfs niet als hij heel krachtig is, dat makkelijk verschuiven, aangezien er een belangrijk kenmerk is aan het kunstig gemaakte bed; ík heb het (met inspanning) vervaardigd en niemand anders. Er was een langbladige stam van een olijf binnen de hof, krachtig, bloeiend; en hij was dik als een zuil. Nadat ik er omheen de slaapkamer ontworpen had, bouwde ik die totdat ik ermee klaar was, met stevige stenen, en van boven voorzag ik het goed van een dak, en ik bracht stevig samengevoegde deuren aan, goed sluitend. En toen zaagde ik vervolgens de kruin af van de langbladige olijf, en de stronk steeds verder hakkend uit de wortel, maakte ik hem af met de bronzen beitel goed en kundig, en ik richtte hem met het paslood, nadat ik met zorg het onderstel had gemaakt en boorde er allemaal gaten in met de boor. En van daaraf beginnend schaafde ik het bed, totdat ik het af had gemaakt/voltooid had, het versierend met goud, zilver en ivoor; en erin spande ik riemen van runderleer, glanzend van purper. Zo deel ik je dit kenmerk mee; maar ik weet absoluut niet of het bed nog voor mij op zijn plaats staat, vrouw, of dat al iemand van de mannen het ergens anders heeft gezet, nadat hij de voet van de olijf eronder heeft afgezaagd.'