Hoofdstuk 5 Odysseia 4A: De ontmoeting met Eurykleia
En tot hem sprak op haar beurt de zeer verstandige Penelope: “Dierbare gast – want nog geen enkele man zo verstandig (als jij) bereikte van de ver weg wonende vreemdelingen als dierbaarder (meer welkom) mijn huis, zoals jij zeer weloverwogen allemaal verstandige dingen zegt – en voor mij is (ik heb) een oude vrouw hebbend (met) in haar binnenste verstandige gedachten, die de ongelukkige goed voedde en met zorg grootbracht, nadat zij hem in haar handen had ontvangen, toen voor het eerst (zodra) de moeder hem had gebaard, die jou voeten zal wassen, ook al heeft zij weinig kracht, desondanks. Vooruit nu zeer verstandige Eurykleia, was, na opgestaan te zijn, de leeftijdgenoot van je meester. Ook Odysseus is wellicht al zodanig wat betreft zijn voeten en zodanig wat betreft zijn handen; want in ellende worden stervelingen snel oud.” Zo sprak zij; en de oude vrouw bedekte zich met de handen het gezicht, en zij stortte warme tranen en zij sprak het klagende woord: ‘’Wee mij, ik ben, kind, wat jou betreft hulpeloos; waarlijk heeft Zeus jou boven (meer dan) de (andere) mensen gehaat, terwijl je een godvrezend hart had. Want nog niemand van de stervelingen heeft voor de bliksemslingerende Zeus zoveel vette schenkelstukken verbrand en niet (zoveel) uitgelezen plechtige offers, als jij aan hem gaf, biddend (op)dat je een glanzende (behaaglijke) ouderdom zou bereiken en jouw schitterende (krachtige) zoon zou grootbrengen; maar nu heeft hij jou alleen geheel en al de dag van terugkeer ontnomen. Zo wellicht hebbeen ook oer hem de vrouwen van de ver weg wonende vreemdelingen zich vrolijk gemaakt, wanneer hij van iemand het prachtige huis bereikte, zoals deze teven zich allen vrolijk maken om jou, van wie de hoon en vele scheldwoorden nu verwijdend jij niet de voeten laat wassen maar mij spoorde niet tegen mijn zin de dochter van Ikarios aan, de zeer verstandige Pen. Daarom zal ik je de vouten wassen, zowel omwille van Pen zelf, als omwille van jou, omdat voor mij van binnen het hart geroerd is door zorgen. Komaan, luister baar het woord dat ik zal zeggen: al vele zwaarbeproefde vreemdelingen zijn hierheen gekomen, maar ik zeg nog niemand zo gelijkend gezien te hebben, als jij in lichaamsbouw en voeten lijkt op Odysseus.” En tot haar sprak de vindrijke Odysseus:”Oude vrouw, zo zeggen zovelen als (al diegenen die) met eigen ogen ons beiden hebben gezien, dat wij zeer gelijkend zijn op elkaar, zoals jij juist zelf verstandig (zijnde) zegt,” Zo dan sprak hij; en de oude vrouw pakte een blinkende waskom, waarin zij de voeten placht te wassen, en zij goot er veel koud water in, en vervolgens schepte zij er warm (water) bij. Maar Odysseus ging van de haard af zitten, en wendde zich snel naar de duisternis; want terstond kreeg hij in zijn hart het bange vermoeden, dat zij, na hem vastgepakt te hebben, het litteken zou opmerken en de feiten duidelijk zouden worden. En natuurlijk waste zij naderbij komend haar meester; en terstond herkende zij het litteken dat eens een zwijn hem had toegebracht met zijn witte tand.