Hoofdstuk 5 Odysseia 2F: NausikaƤ's reactie
Hem antwoordde op haar beurt Nausikaa met blanke armen: 'vreemdeling, aangezien u noch op een eenvoudige, noch op een onverstandige man lijkt - maar de olympische Zeus zelf deelt voorspoed toe aan de mensen, aan de goden en de eenvoudigen, zoals hij het wil, aan ieder; En dit gaf hij, denk ik, aan u, maar u moet het toch wel verdragen.- Maar nu, aangezien u in onze stad en ons land komt, zult u noch gebrek hebben an kleding, noch aan iets anders, waaraan een zwaarbeproefde smekeling die ons ontmoet geen gebrek behoort te hebben. De stad zal ik u wijzen en ik zal u de naam van de mensen zeggen. De Faiaken bewonen deze stad en dit land; en ik ben de dochtre van de fiere alkinoos, en bij hem berust de macht en kracht van de faiaken.'Zo sprak zij en ze beval de dienaressen met mooie vlechten: 'Bijf staan, dienaressen; waar vvluchten jullie heen nadat je een man hebt gezien? Jullie denken, dunkt me, toch niet dat hij iemand van onze vijanden is? De te vrezen man bestaan niet en zal ook niet geboren worden, die naar het land van de faiaken zal komen met strijd; want wij zijn de onsterfelijken zeer dierbaar. En wij wonen verweg in de klotsende zee als uitersten, en niemand anders van de stervelingen mengt zich onder ons. Maar deze, een ongelukkige, komt zwervend hierheen, die wij nu moeten verzorgen; want onder de bescherming van zeus zijn allen, vreemdelingen en bedelaars; en een gift, hoe klein ook, is welkom. Maar kom, dienaressen, geeft de vreemdeling eten en drinken en wast hem in de rivier waar beschutting is tegen de wind!'