Hoofdstuk 5 Odysseia 2E: Odysseus' smeekbede
Meteen sprak hij het vriendelijke en berekende woord: "Ik smeek u, meesters; bent u nu een godin of een mens? Als u een (of andere) godin bent, die de brede hemel bewonen, vergelijk ik u het meest met Artemis, dochter van de grote Zeus, zowel qua uiterlijk als lengte als gestalte. Maar als u iemand van de mensen bent, die op de aarde wonen, drievoudig gelukkig zijn (dan) uw vader en machtige moeder en drievoudig gelukkig uw broers; volgens mij wordt hun hart altijd zeer verblijd omwille van u, wanneer ze een dergelijk kind de dansplaats op zien gaan. Die is op zijn beurt in het hart de gelukkigste, meer dan de anderen, die u, na u overladen te hebben met een bruidsschat, naar zijn huis zal meenemen. Want nog niet zag ik met mijn ogen zo'n mooi iemand, geen man en geen vrouw; verbazing bevangt mij als ik naar u kijk.
Ja, eens zag ik op Delos bij het altaar van Apollo een jonge loot van een palm opkomen; - want ook daarheen ben ik gegaan, en veel krijgsvolk volgde mij op die tocht, waar mij veel leed te wachten zou staan. - En precies zo was ik verbaasd in mijn geest toen ik die gezien had, lange tijd, aangezien er nog nooit zo'n stam uit de grond was opgekomen, zoals, (me)vrouw, ik u bewonder en verbaasd ben, en ik ben vreselijk bang uw knieën aan te raken; een moeilijk (te verwerken) leed heeft mij bereikt.
Gisteren ontsnapte ik op de twintigste dag aan de wijnkleurige zee, zó lang droegen mij steeds de golven en de snelle stromen vanaf het eiland Oigygia; en nu heeft een god mij hier neergeworpen, opdat ik ook hier, denk ik, iets slechts onderga; want ik denk niet dat het zal ophouden, maar eerst zullen de goden nog veel ellende volbrengen. Maar, meesteres, heb medelijden; want u bereikte ik na veel rampen doorstaan te hebben als eerste, en van de andere mensen ken ik niemand die deze stad en dit land bewonen. Maar wijs mij de stad en geef mij een lap om om te doen, als u ergens hierheen komend een of ander omhulsel van doeken had.
En mogen de goden u alles geven, wat u in uw gedachten verlangt, zowel een man als een huis, en mogen ze u een voortreffelijke eensgezindheid geven; want er is niets beters en voortreffelijkers dan dat, (dan) wanneer zij (beiden) eensgezind in gedachten een huis bewonen man en vrouw; zij zijn/vormen veel pijn voor hun vijanden maar vreugde voor hun vrienden; maar het meest ondervinden zij het zelf.'