Hoofdstuk 1 Nieuwe Testament 8: Jezus is verrezen
Toen de sabbat voorbij was, kochten Maria Magdalena, en Maria de moeder van Jakob en Salome, specerijen opdat ze als ze naar hem toegingen hem konden balsemen. En heel erg vroeg op de eerste dag van de week kwamen ze naar het graf toe, toen de zon was opgekomen. En ze zeiden tegen elkaar: "wie zal voor ons de steen voor de deur van de tombe wegrollen?", want deze was erg groot. Maar omhoogkijkend zagen ze dat de steen al weggerold was. Toen zij het graf binnenkwamen zagen zij een jongeman, zittend aan de rechterkant, gekleed in een wit gewaad, en zij waren verbaasd. Hij zei tegen hen:"Wees niet ontsteld: jullie zoeken Jezus, de Nazarener, die gekruisigd is: hij is verrezen, hij is niet hier! Kijk: dit is de plaats, waar ze hem hebben neergelegd. Maar kom aan, zeg tegen de leerlingen van Jezus en Petrus, dat hij jullie voorgaat naar Galilea: daar zullen jullie hem zien, zoals hij jullie gezegd heeft."
En naar buiten gaande vluchtten zij weg van het graf, want ze waren bang en verbijsterd: ze zeiden niemand iets, want ze waren bang.