Hoofdstuk 1 Nieuwe Testament 4A: De jongste zoon
En hij zei: “Een EEN OF ANDERE man had twee zonen. En de jongste van hen zei tegen zijn vader: “Vader, geef mij het deel van het bezit waar ik recht op heb.” En hij verdeelde het vermogen onder hen. En na niet veel dagen verzamelde de jongste zoon alles en ging hij op reis naar een ver land, en daar begon hij zijn bezit te verbrassen door een liederlijk leven te leiden. En nadat hij alles had verkwist, kwam er een ernstige hongersnood over dat land en hij begon zelf armoede te lijden. En hij vertrok en stelde zich in dienst van een van de burgers van dat land, en deze stuurde hem naar zijn akkers om varkens te hoeden; en hij wilde zich graag voeden met de schillen die de varkens aten, en niemand gaf die hem. En nadat hij tot inkeer gekomen was, zei hij: “Zoveel arbeiders van mijn vader hebben een overvloed aan eten, maar ik kom zo om van de honger. Ik sta op en zal naar mijn vader gaan en ik zal hem zeggen: “Vader, ik heb gezondigd tegen God en tegenover u, ik ben het niet meer waard om uw zoon genoemd te worden; maak mij tot een van uw slaven.” En hij stond op en ging naar zijn (eigen) vader.
En toen hij nog ver weg was, zag zijn vader hem en hij kreeg medelijden en rende op hem af en viel hem om zijn hals en kuste hem. En de zoon zei tegen hem: “Vader ik heb gezondigd tegen God en tegenover u, ik ben het niet meer waard om uw zoon genoemd te worden.” Maar de vader zei tegen zijn slaven: “Breng snel mijn mooiste kleed en trek het hem aan, en doe een ring aan zijn hand en schoenen aan zijn voeten; breng ook het vetgemeste kalf, offer het en laten we het opeten en feest vieren, omdat die zoon van mij een lijk was en weer tot leven is gekomen, hij was verloren en werd weer gevonden.” En ze begonnen feest te vieren."