Hoofdstuk 29, tekst B: Man en vrouw
Vrouw, het schijnt mij toe dat de goden zeer weloverwogen de man en de vrouw verbinden.
Ten eerste verwekken man en vrouw kinderen met elkaar zodat de volken van de mensen niet uitsterven: bovendien hebben ze zo voor zichzelf een oudedagvoorziening. Ten tweede heeft de levenswijze van mensen behoefte aan huizen: want het grootbrengen van kinderen en het bereiden van voedsel heeft een huis nodig; evenzo de vervaardiging van kleding.
Dus aangezien de dingen binnen en de dingen buiten werk en zorg nodig hebben, plaatst de god de aarde van de mensen zodanig: de aard van de vrouw is geschikt voor de taken en de bezigheden binnenshuis, die van de man is geschikt voor de taken buiten(shuis) want het lichaam en de geest van de man kunnen meer inspanning verduren en heeft een groter aandeel in moed.
Het lichaam van de vrouw is minder geschikt voor deze taken; zij heeft meer liefde voor de kinderen en haar geest is angstig.
Dus de vrouw en de man hebben elkaar nodig, omdat ze verschillen qua lichaam en geest. Dat geven de goden ons, en de wet is het ermee eens, doordat ze de man en de vrouw verbind: want zoals de god hen deelgenoten van kinderen maakte, zo ook maakte de wet hen deelgenoot van het huis.
Zo is het nodig dat elk van ons, vrouw, proberen zo goed mogelijk de passende teken te verrichten.