Hoofdstuk 26, tekst B: De tand van Hippias
De Spartanen wachtten de volle maan af. Hippias, de zoon van Peisistratos, leidde de Perzen naar Marathon, nadat hij een nacht eerder in zijn slaap een dergelijke droom had gezien: Hippias meende in zijn droom met zijn eigen moeder te slapen. Hij concludeerde dan ook uit de droom, dat bij, nadat hij was teruggekeerd naar Athene en de heerschappij had teruggewonnen, op zijn eigen grondgebied bejaard zou sterven. De volgende dag stelde hij de Perzen op. En toen hoestte hij hevig: aangezien hij nogal oud was, rammelden de meeste van zijn tanden. Van deze tanden nu gooide/spuugde hij er ééntje uit omdat hij krachtig hoestte/door de kracht waarmee bij hoestte. De tand viel in het zand en Hippias spande zich in om die te vinden. Toen de tand niet zichtbaar werd, zei Hippias klagend tegen de aanwezigen: "Deze grond is niet van ons, noch zullen wij die onderworpen maken: want slechts zoveel van dit grondgebied is van mij, als de tand in beslag neemt."