Hoofdstuk 25, tekst C: Democratie tegenover oligarchie
Ik keur de staatsvorm van de Atheners niet goed, omdat ze een democratische staatsvorm hebben: want bij een democratie hebben de slechten het beter dan de goeden. Nu is het in Athene zo dat het rechtvaardig schijnt te zijn dat de armen en het volk meer macht hebbben dan de edelen en de rijken: want het volk roeit de schepen en de matrozen verschaffen de macht aan de stad, veel meer dan de hoplieten en de edelen en de beteren. Daarom schijnt het rechtvaardig te zijn dat alle burgers deelnemen aan de ambten en spreken in de volksvergadering. Het volk verlangt echter helemaal niet mee te doen, noch aan de ambten van strateeg, noch aan de ambten van ruiterij-aanvoerder. Want het weet dat deze ambten zeer riskant zijn: want als ze goed zijn, brengen ze redding voor het hele volk, maar als ze niet goed zijn, bieden ze een zeer groot gevaar. Maar het volk zoekt alleen de ambten die loon en voordeel brengen te bekleden. Het is mogelijk voor alle burgers te spreken en lid te zijn van de Raad en niet alleen voor de meest bekwamen en beste mannen. En dus staat iedere eerste de beste slechte man op en zegt het goede voor zichzelf en voor zijn soortgenoten. Wat voor goeds voor zichzelf of het volk nu zal een dergelijke man zeggen? Want de stad wordt niet goed bestuurd door de onwetendheid en slechtheid van hem en is zij de beste maar de democratie blijft zo het best in stand: want het volk wil geen slaaf zijn in de goed bestuurde stad, maar vrij zijn en regeren, het wanbeleid interesseert hen weinig.