Hoofdstuk 17, tekst A: In de grot
1. Toen merkte hij ons op en ondervroeg ons: 'Vreemdelingen, wie zijn jullie
2. en waar komen jullie vandaan?' 'Wij waren zeer bang voor zijn zware stemgeluid en de reusachtige
3. man. Ik begreep dat de Cycloop
4. wild en goddeloos was, maar toch antwoordde ik:
5. 'Wij zijn Grieken en wij varen naar huis vanaf Troje.
6. Door allerlei winden werden wij afgedreven, verspreid over de grote zee,
7. en komen nu hier aan. Wij smeken je, respecteer de goden,
8. en help ons: want wij zijn jouw smekelingen.'
9. De Cycloop antwoordde: 'Jij bent onverstandig, vreemdeling! Want wij Cyclopen houden niet
10. van Zeus of van de andere goden,
11. wij zijn veel sterker!' Meteen pakt hij twee vrienden op
12. en gooit ze met grote kracht naar beneden naar de grond:
13. hun hersenen stromen eruit en maken de grond nat.
14. Hij at hen zoals een leeuw en hij liet niets over.
15. Wij baden tot Zeus met grote angst: want het was onvermijdelijk dat wij omkwamen,
16. aangezien het duidelijk was dat wij de grote steen van de ingang van de grot niet met onze handen konden wegduwen.