Hoofdstuk 16, tekst C: NausikaƤ helpt Odysseus
1. Nausikaä antwoordde Odysseus:
2. ‘’Vreemdeling, Zeus zichzelf kent successen toe aan mensen,
3. aan goede en aan slechte, zoals hij wil, aan elk:
4. Het is dus nodig deze rampen te ervaren, of jij wilt of niet.
5. Nu, aangezien jij aankwam in onze stad en land,
6. Ben ik bereid jou te helpen. Wij zijn Faiaken,
7. ik ben de dochter van Alkinoös, de leider van de Faiaken.’’
8. Daarna spoorde Nausikaä de meisjes aan:
9. ‘’Dienaressen, vrees niet! Vlucht niet weg, maar blijf staan
10. en kom hierheen; Het is nodig de vreemdeling te verzorgen.
11. Want alle vreemdelingen en bedelaars zijn onder de bescherming van Zeus.
12. Maar kom aan, vriendinnen, verschaf voedsel en wijn aan de man
13. En was hem in de rivier en smeer (hem) in met olijfolie.’’
14. Dan ziet Odysseus de meisjes en zei aan hen:
15. ‘’Blijf, dienaressen, want ik zelf sta op het punt het zeewater van mijzelf te wassen.
16. Want ik schaam me naakt te zijn bij zodanige meisjes!’’
17. ‘’Daarna waste Odysseus zich en smeerde hij zich in met olijfolie,
18. De godin Athene gaf hem veel gunsten.
19. Daarna zat Odysseus bij de zee,
20. stralend als een ster. Nausikaä bekeek hem,
21. want de man scheen haar gelijk aan een god!