Hoofdstuk 3, tekst B: taaloefening
A
1. De god dood het beest.
Lijdend voorwerp: το qεριον
2. Herakles gaat naar Nemea
Lijdend voorwerp is er niet!
3. De god Apollo draagt een boog.
Lijdend voorwerp: τοxον
4. De slaaf draagt het beest
Lijdend voorwerp: το qεριον
5. Het beest draagt de slaaf
Lijdend voorwerp: τον δουλον
B
1. τον δουλον De man brengt de slaaf naar Nemea.
2. fοβον Het beest heeft geen angst.
3. ο qεοσ De god gaat niet naar Nemea.