Hoofdstuk 5, tekst A: taaloefening 2
A.
1. Jij maakt los
2. (te) doen
3. Ik maak los
4. Hij doet
5. Los te maken
6. Jij doet
B.
1. ik heb
2. (te) gaan
3. Jij vlucht voor
4. Vast te maken
5. Ik vind
6. Ik zoek
7. Jij vindt
8. Jij roept
9. (te) doden
10. Ik verberg