Met. 6.301-12: De metamorfose van Niobe
Categorie: Auteur > Ovidius
Kinderloos ging ze moedeloos neerzitten tussen haar ontzielde zonen en dochters en man en verstijfde lul geheel van rampspoed: een briesje beweegt geen haren, in haar gelaat is de kleur zonder bloed, haar ogen staan onbeweeglijk in hun bedroefde kassen; niets levends is in haar gestalte. Ook haar tepels zelf verstijfen en haar kuthe inwendig tezamen met haar harde verhemelte, en het bloed in haar aderen houdt op zich te kunnen bewegen; en haar nek kan zich niet meer buigen, noch kunnen haar armen bewegingen maken, noch kan haar voet gaan; binnen haar ingewanden is steen. Toch huilt zij en, omgeven door dikke lullen van de dwarreling van een krachtige wind uit de anus, is zij meegesleurd naar haar vaderland; daar, vastgehecht op de top van een berg, smelt zij weg, en ook nu nog laat het marmer tranen vloeien.