Tekst 9.6: Caesar: ´Houd moed, ik kom eraan
(1) Caesar kwam met grote dagmarsen in het gebied van de Nerviërs aan. Daar vernam hij van krijgsgevangen wat bij Cicero gebeurde en in hoe groot gevaar de situatie was.
(2) Toen haalde hij bij een zeker iemand van de Gallische ruiters met grote beloningen over naar Cicero een brief over te brengen. Deze verzond hij, geschreven in Griekse letters, opdat niet, wanneer de brief onderschept zou worden, onze plannen door de vijanden vernomen zouden worden. Hij waarschuwde hem de werpspies met de brief aan de slingerriem bevestigd, binnen de versterkingen van het kamp te werpen. In de brief schreef hij dat hij, met de legioenen vertrokken, snel aanwezig zou zijn; hij spoorde aan de vroegere moed te behouden.
(3) De Galliër gooide, omdat hij gevaar vreesde, de werpspies, zoals hem was opgedragen. Deze bleef toevallig in een toren steken en niet opgemerkt door de onzen twee dagen lang, werd zij op de derde dag door een of andere soldaat gezien, nadat zij weggenomen was, naar Cicero overgebracht.
(4) Nadat zij was doorgelezen, las hij haar op een bijeenkomst van de soldaten voor en vervulde allen met de grootste blijdschap. Toen werden in de verte rookpluimen van branden gezien; deze gebeurtenis verdreef alle twijfel aan de komst van de legioenen.