Hoofdstuk 2: Catullus, Carmen 72
r.1 Jij zei eens dat jij alleen Catullus kende, Lesbia, en dat je niet in plaats van mij Juppiter wilde vasthouden. Ik beminde jou toen, niet alleen zo veel als de massa een vriendin maar ook zoals een vader zijn zonen en schoonzonen. r.5 Nu ken ik je: en daarom, hoewel ik heftiger in vuur en vlam sta, ben jij toch voor mij veel waardelozer en onbelangrijker. Hoe is dat mogelijk, zeg je? omdat zo'n onrecht een minnaar dwingt meer te beminnen, maar minder te respecteren.