Hoofdstuk 2: Catullus, Carmen 7
Jij vraagt, hoeveel zoenen van jou aan mij pas echt genoeg zijn, Lesbia, zoveel als grote getale Libische zandkorrels in het duivelsdrek voortbrengende Cyrene tussen het gloeiendhete orakel van Jupiter en het heilige graf van de oude Battus. Of net zoveel als de sterren die liefdesavontuurtjes van de mensen zien als de nacht zwijgt. Jou zoveel kussen geven is voor een dolverliefde Catullus meer dan voldoende, zodat nieuwsgierige mensen ze noch kunnen tellen noch met hun kwaadwillende tong kunnen beheksen.