Unit 6, Tekst 1 Perikles Akropolispolitiek
Categorie: Boek > Aurora Grieks > 3e Jaar
Wat de Atheners de grootste vreugde bezorgde, de stad het meest verfraaide en de andere mensen het meest verbaasde, was de oprichting van de gebouwen ter ere van de goden. Dat alleen al getuigt nu voor Griekenland, dat die befaamde macht van Athene en haar vroegere wel vaart niet verzonnen zijn. Maar dat aspect van Perikles' beleid vielen zijn vijanden in de volksvergadering het meest aan. Het volk schreeuwden ze, heeft zijn prestige verloren en een slechte naam gekregen, omdat het de bondskas van de Grieken van Delos naar Athene heeft overgebracht. De meest geschikte verontschuldiging die wij tegenover onze tegenstanders konden inbrengen, namelijk dat Athene uit vrees voor de Perzen de bondsschat vandaar had weggehaald om hem in een veiliger oord te bewaren, dit excuus heeft Perikles ons ontnomen. Griekenland geeft nu kennelijk wel de indruk gebukt te gaan onder een vreselijk imperialisme. Het ziet immers dat wij met geld dat onder druk bijeengebracht is om oorlog te voeren, de stad vergulden en opsmukken als een pronkende dame, ze verfraaien met stenen van grote waarde, met godenbeelden en tempels die duizenden talenten kosten. Perikles legde het volk uit dat ze de bondgenoten geen rekenschap verschuldigd waren voor de besteding van de gelden, aangezien de Atheners voor hen oorlog voerden en de Perzen op afstand hielden, terwijl de bondgenoten van hun kant geen paard, geen schip, geen hopliet leverden, maar alleen geld. En dat geld behoort niet toe aan hen die het geven maar aan hen die het krijgen, althans indien ze datgene leveren waarvoor ze het krijgen. Nu de stad behoorlijk was uitgerust met al het nodige voor de oorlog, moest ze haar overvloed aanwenden voor ondernemingen die haar na hun voltooiing onsterfelijke roem zouden bezorgen en onmiddellijke welvaart tijdens hun uitvoering. Want er zouden allerlei werkgelegenheden worden geschapen en allerhande behoeften ontstaan. Men zou beroep doen op elk ambacht, elke hand aan het werk zetten en bijna heel de stad in dienst nemen. Zo zou de stad meteen zichzelf verfraaien en in haar levensonderhoud voorzien. Aan hen die jeugd en kracht bezaten, verschaften de veldtochten een goed inkomen uit de bondskas. Perikles nu wilde niet dat de massa ambachtslieden, die geen krijgsdienst verrichten, geen deel kreeg van het staatsgeld, maar hij wilde evenmin dat ze het zouden krijgen zonder inspanning of prestatie. Daarom legde hij zich erop toe grote bouwplannen, die vele ambachten zouden vereisen en heel wat tijd in beslag zouden nemen, aan het volk voor te leggen. Hij deed dat met de bedoeling dat ook zij die thuis bleven, aanspraak zouden kunnen maken op steun uit de staatskas, net zoals zij die dienst deden op de schepen, in de garnizoenen of in het leger. Want waar er materialen voorhanden waren zoals steen, brons, ivoor, goud, ebbe- en cipressenhout, waren er vaklui om ze te behandelen en te bewerken, timmerlui, boetseerders, steenhouwers, koperslagers, goudsmeden, ivoordraaiers, schilders, emailleurs, graveerders. Er waren ook mensen om die materialen te vervoeren en te bezorgen : kooplui, matrozen en stuurlui op zee, op het land wagenmakers, zadelmakers, wegwerkers, mijnwerkers. Elk ambacht had, zoals een veldheer, een eigen leger, een menigte dagloners met een eigen structuur tot zijn beschikking. Zo verdeelden en verspreidden de behoeften de welstand om zo te zeggen over elke leeftijdsgroep en alle soorten mensen. De bouwwerken rezen op, verheven door hun afmetingen en niet te evenaren in schoonheid en bevalligheid, want de kunstenaars wedijverden met elkaar om zich in kunstvaardigheid te overtreffen. Maar het wonderbaarlijkste was de snelheid van de uitvoering. Want al die kunstwerken, waarvan men dacht dat ze afzonderlijk enkel door vele opeenvolgende generaties voltooid zouden worden, werden afgewerkt in de bloeitijd van één regeerperiode. De bouwwerken van Pericles zijn des te meer te bewonderen, omdat ze, bestemd voor lange tijd, op korte tijd werden gerealiseerd. Want door zijn schoonheid had elk kunstwerk toen al een oud en eerbiedwaardig uitzicht, maar door zijn frisheid is het nu nog als nieuw. Zo vertoont elk van die kunstwerken altijd een frisse aanblik die niet aangetast wordt door de tijd, alsof het een blijvend frisse adem en en niet verouderende geest bezat.