Hoofdstuk 9, tekst 8A-a: Behandeling van de aangeklaagde christenen
Categorie: Boek > Fortuna > Boek 3
Het is voor mij gebruikelijk, meester, om alles waarover ik twijfel aan u voor te leggen. Want wie kan beter óf mijn aarzeling een richting geven, óf mijn onwetendheid onderrichten? Ik ben nooit aanwezig geweest bij processen tegen christenen: daarom weet ik niet wat en in hoeverre het gewoon is om of gestraft te worden of onderzocht te worden. Ik heb nogal ernstig getwijfeld of er enig verschil is in leeftijden of dat hoe jong ze ook zijn, ze niets verschillen van de ouders; of er gratie moet worden gegeven aan berouw, of helpt het hem, die eenmaal christen is geweest, niet dat hij ermee is opgehouden; moet de naam zelf gestraft worden, ook als er geen sprake is van misdaden, of moeten misdaden samenhangend met deze naam gestraft worden. Ondertussen heb ik bij hen, die als christenen naar mij voorgeleid werden, deze procedure gevolgd. Ik heb hen persoonlijk ondervraagd, of ze christenen waren. Degene die bekenden, heb ik ze opnieuw en voor de derde keer ondervraagd, na met de doodstraf te hebben gedreigd: degene die volhielden heb ik bevel gegeven dat ze terecht gesteld werden. Want ik twijfelde niet, wat het ook maar was wat ze bekenden, dat halsstarrigheid en onbuigzame koppigheid zeker moest worden gestraft. Er zijn anderen geweest met een vergelijkbare dwaasheid die ik, omdat het Romeinse burgers waren, heb laten registreren om naar de stad (Rome) te moeten worden gezonden.