Hoofdstuk 9, tekst 7: Plinius en de paardenraces
Categorie: Boek > Fortuna > Boek 3
Ik heb al deze tijd doorgebracht tussen de schrijftafeltjes en de boeken in de aangenaamste stilte. Je zei: "Hoe kon je in de stad zijn?" Er waren paardenraces, door welke soort van spektakel ik niet in het minst wordt geboeid. Er is niets nieuws, niets wisselends en niets waarvan het niet voldoende is om het eenmaal gezien te hebben. Des te meer verwondert het me dat zoveel duizenden mannen steeds weer zo kinderlijk verlangen om rennende paarden en mannen die op wagens staan te zien. Als ze echter worden geboeid door de snelheid van de paarden of door de kunstvaardigheid van de mannen, zou er niet geen enkele logica zijn; nu juichen ze voor een lap, ze houden van een lap, en als in de race zelf en middenin de wedstrijd deze kleur daarheen en die kleur hierheen zou gaan, zal ook de sympathie en de bijval meegaan, en plotseling zullen ze die wagenmenners en die paarden, die ze op afstand herkenden, waarvan ze de namen steeds weer uitriepen, laten vallen. Er is zo grote invloed, zo grote prestige in één zeer goedkope tunica, ik zeg niet bij het volk, dat minder waard is dan een tunica, maar bij zekere deftige mensen; wanneer ik eraan denk dat zij daar zitten, bij een lege, onbenullige, eindeloze zaak, zo zonder er genoeg van te krijgen, pak ik enig genoegen, dat ik niet wordt gepakt door dit genoegen. En gedurende deze dagen, die anderen verdoen aan de meest nutteloze bezigheden, besteed ik het graagst mijn vrije tijd aan boeken. Gegroet.